Veel gemeenten bieden toeslagen aan voor inwoners met een laag inkomen, bedoeld om te helpen bij kosten voor sport, studiekosten of de opvoeding van kinderen. Dit is geen wettelijke verplichting, maar een beleidskeuze die vaak voortkomt uit gemeentelijk armoedebeleid of de ambitie om bestaanszekerheid te vergroten. Gemeenten bepalen zelf tot welk inkomensniveau deze toeslagen beschikbaar zijn, meestal tussen 110 en 130 procent van het sociaal minimum.
En dat is opmerkelijk. Het sociaal minimum – ongeveer €1.500 voor een alleenstaande – wordt door het Rijk gezien als een “niet veel, maar voldoende” basisinkomen. Toch vinden gemeenten het nodig om mensen met een inkomen daarboven te ondersteunen. Waarom? Omdat dat sociaal minimum in de praktijk vaak ontoereikend is. Stijgende woonlasten, dure boodschappen en de kosten van kinderen zorgen ervoor dat veel mensen niet rondkomen, laat staan volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij.
Korte termijn, geen structurele oplossing
Voor mensen die toeslagen ontvangen, maken ze een groot verschil. Ouders kunnen zwemles betalen, schoolspullen kopen of simpelweg rondkomen aan het einde van de maand. Toch horen we ook vaak dat deze hulp slechts een pleister op de wonde is. “Het zorgt dat ik van maand tot maand kan leven,” zeggen inwoners, maar structurele problemen blijven bestaan.
De aanvraagprocedures helpen ook niet mee. Vaak moeten mensen meerdere toeslagen tegelijk aanvragen, zoals een kindpakket, witgoedregeling of bijzondere bijstand. Dit vraagt veel papierwerk en oplettendheid: alles moet op tijd, met de juiste documenten en zonder fouten. Voor inwoners met een onstabiel inkomen – flexwerkers, ZZP’ers of mensen met nulurencontracten – wordt dit nóg ingewikkelder. Hun toeslagrechten veranderen continu, waardoor ze steeds moeten bijstellen.
Bovendien kent het systeem absurde bureaucratie. Wil je een toeslag aanvragen, maar heb je geen geld voor een ID-kaart? Dan moet je eerst een beroep doen op een noodfonds om die kaart te betalen. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom inwoners soms afhaken of de weg kwijt raken in dit woud van regelingen. (in ons artikel Woud van Regelingen schreven we hier eerder over).
Moeilijk bereikbaar
Veel gemeenten lopen ertegenaan dat ze de mensen die toeslagen nodig hebben niet bereiken. Schaamte speelt een grote rol; inwoners willen niet toegeven dat ze hulp nodig hebben. Ook onbekendheid met regelingen of administratieve drempels vormen een barrière. Vooral in plattelandsgemeenten of religieuze gemeenschappen zoeken mensen eerder hulp bij familie of kennissen dan bij de gemeente.
Een positief signaal is dat sommige gemeenten werken met vroegsignalering: betalingsachterstanden worden gekoppeld aan hulpverlening, zodat mensen actief benaderd kunnen worden. Toch blijft bereik een uitdaging. Campagnes of oproepen via sociale media zijn vaak ineffectief voor de groepen die het het hardst nodig hebben. Wat wel werkt, is persoonlijk contact. Gemeenten die mensen actief opzoeken, boeken meer succes.
Succes heeft een prijs
Maar zelfs als het bereik verbetert, brengt dat nieuwe uitdagingen. Hoe groter het aantal mensen dat toeslagen ontvangt, hoe meer druk er komt op de gemeentelijke begroting. En die is vaak al krap. Beleid dat succes heeft, levert daarmee nieuwe discussies op: hoe houd je het betaalbaar?
Hetzelfde geldt voor de vereenvoudiging van het toeslagenstelsel. Regels versoepelen en drempels wegnemen klinkt goed, maar is lastig in de praktijk. Het bureaucratische systeem lijkt vaak meer gericht op zijn eigen bestaansrecht dan op de inwoners. En zelfs als vereenvoudiging slaagt, blijft de kernvraag: wat lossen deze toeslagen écht op?
Werken als route uit armoede?
Veel gemeenten zien werk als dé oplossing om mensen uit armoede te helpen. Maar dat ligt genuanceerder. Voor een deel van de mensen met een laag inkomen is werk pas na lange tijd een optie, of zelfs helemaal niet haalbaar. Bovendien is een fulltimebaan niet altijd mogelijk of voldoende. Een alleenstaande met een parttimebaan van 24 uur per week zit zelfs met het minimumloon onder het sociaal minimum en blijft afhankelijk van toeslagen.
Flexibele contracten en onstabiele inkomens maken de situatie nog complexer. Voor veel mensen betekent “werken loont” vooral een voortdurende worsteling om hun toeslagen up-to-date te houden. En dat vraagt energie die ze vaak al nauwelijks hebben.
De grenzen van gemeentelijk beleid
Het probleem zit dieper dan gemeentelijk beleid kan oplossen. Gemeenten hebben beperkte middelen en mogelijkheden. Het Rijk bepaalt het sociaal minimum en de hoogte van uitkeringen en toeslagen, terwijl gemeenten met toeslagen alleen de scherpe randjes proberen weg te halen. Veel beleidsmakers erkennen dat hun rol beperkt blijft tot “pleisters plakken” en “verzachten.”
De echte oplossing ligt op nationaal niveau. Zolang het sociaal minimum in de praktijk ontoereikend blijft, zullen gemeentelijke toeslagen nodig zijn om gaten te dichten. Maar dit is geen duurzaam model. Mensen verdienen bestaanszekerheid zonder afhankelijkheid van complexe toeslagensystemen. Dat vraagt om een herziening van het sociaal minimum en een eenvoudiger, rechtvaardiger inkomensbeleid – een taak voor het Rijk.