070 30 29 500 info@bagroep.nl
hero image
06-07-2022

Is de jeugdzorg een beschikkingenfabriek geworden?

B&A adviseurs Gerard Nieuwe Weme en Esra van Koolwijk delen graag hun visie en inzichten op de ‘jeugdzorg’. Met de eigen onderzoeken in tientallen gemeenten in het achterhoofd, reageren ze op de brief die staatssecretaris Maarten van Ooijen op 13 mei 2022 naar de Tweede Kamer verstuurde met zijn visie op de nodige hervormingen.

Zeven jaar na de decentralisatie van de jeugdzorg, lezen we over lange wachtlijsten in de ggz en horen we schrijnende verhalen over de gesloten jeugdzorg. Het aantal jeugdigen in de jeugdzorg is drastisch gestegen; van 1 op de 27 in 1997 naar 1 op de 7,5 in 2021. Logisch dat staatssecretaris Van Ooijen stelt dat de beloftes van de decentralisatie niet zijn waargemaakt. Zo is bijvoorbeeld hulp niet altijd beschikbaar, sluit het niet aan bij de behoeften en wordt het vaak te laat ingezet.  Van Ooijen noemt in zijn brief naar de Tweede Kamer vijf leidende principes als leidraad voor de noodzakelijke hervormingen in de jeugdzorg;   

1. Passende zorg is beschikbaar voor meest kwetsbare jeugdigen

Net als van Ooijen herkennen wij het beeld van de wachtlijsten in de zwaardere specialistische zorg. Deze wachtlijsten zien we ook al terug bij de ‘gemeentelijke toegang’. Dit is de plek waar je in je gemeente naartoe kunt gaan als je een hulpvraag hebt. Het kan bij heel wat gemeenten een paar weken duren voordat de jeugdconsulent op bezoek komt om de hulpvraag in kaart te brengen. Hoe de toegang is georganiseerd, verschilt overigens sterk per gemeente. Wij zien de wachtlijsten vooral ontstaan bij gemeenten waarbij consulenten hulpvragen administratief afhandelen, geen tussentijdse evaluaties inplannen met het gezin en de hulpverleners en de gezinnen geen vaste consulent toegewezen krijgen. De meest kwetsbare jeugdigen en gezinnen melden zich niet vaak zelf. Als je dan eerst door deze ‘molen’ moet, is de kans op afhaken of escalatie groot.

2. Versterken veerkracht in normale leefwereld

De meeste gemeenten hebben in hun jeugdbeleid opgenomen dat jeugdconsulenteneerst binnen het eigen netwerk van de jeugdige zoeken naar oplossingen, voordat specialistische jeugdzorg wordt ingezet. Het eigen netwerk bestaat uit familie, vrienden, buren, school of het ‘voorliggend veld’, de hulpverleners die worden ingezet bij laagdrempelige ondersteuning. Wij zien in onze onderzoeken terug dat trajecten vaker succesvol zijn als hulp goed aansluit op het eigen netwerk. Hulpverleners uit het voorliggend veld -welzijnswerkers, jongerenwerkers, (school)maatschappelijk werker- lossen lichte hulpvragen gedeeltelijk of zelfs al helemaal op. Specialistische jeugdzorg komt daar vaak niet aan te pas. Simpelweg door aandacht te hebben voor het kind en het gezin en laagdrempelig met de hulpvraag aan de slag te gaan wordt deze beter behapbaar. Het voorliggend veld ontlast daarmee de onderkant van de specialistische jeugdzorg.

Echter, er is de afgelopen jaren veel bezuinigd op dit voorliggende veld. Bij veel gemeenten is een gat ontstaan en stapelen problemen zich op. Veel lichte hulp ontbreekt door een gebrek aan capaciteit. Willen we lichte hulpvragen dichtbij de jeugdige en het gezin oppakken, moet er echt geïnvesteerd worden in hulpverleners als (school)maatschappelijk werkers en jongerenwerkers.

3. Minder marktwerking/meer samenwerking

Net als Van Ooijen zien wij het belang van minder marktwerking en de voordelen bij een vereenvoudiging van de inkoop. Soms zijn er honderden aanbieders gecontracteerd bij één of meerdere gemeenten. Met een beperkter aantal aanbieders is het hulpaanbod misschien minder gevarieerd maar is een goede samenwerking wel beter te bewerkstelligen. Wanneer een gemeente ervoor kiest om het aantal aanbieders terug te schroeven, zorg er dan wel voor dat het mogelijk blijft een uitzondering te maken wanneer de situatie hierom vraagt. Als jeugdigen heel specifieke zorg nodig hebben is het belangrijk dat ook zorg van niet-gecontracteerde aanbieders ingezet kan worden. Zo kan maatwerk worden geleverd en krijgen jeugdigen de zorg die zij nodig hebben. Ook is het wenselijk jaarlijks te evalueren met consulenten, professionals, jeugdigen en ouders om te achterhalen of het aanbod van zorgaanbieders voldoet aan de vraag of dat het aangepast moet worden.

We zien helaas dat in veel gemeenten nog minimaal wordt samengewerkt tussen het voorliggend veld, scholen en de specialistische jeugdzorg. Wij vinden het belangrijk dat de specialistische zorg meekijkt bij casussen in het voorliggend veld en op school, zodat snel kan worden op- en afgeschaald als dit nodig is. De gemeente vormt de verbindende factor en dient de regie te voeren over deze samenwerking. Als hulpverleners en docenten (of interne begeleiders) onderling informatie uitwisselen kan het kind ook op school extra ondersteuning krijgen.                                           

Samenwerking is extra van belang wanneer er sprake is van multi-problematiek binnen een gezin. We kunnen een voorbeeld nemen aan de gemeenten die kiezen voor een gezinsgerichte aanpak waarbij naast de jeugdconsulent ook een wmo-consulent, participatiemakelaar of schuldhulpverlener aansluit bij een huisbezoek. Zo kan de hulpvraag van alle kanten tegelijkertijd worden belicht en aangepakt. Hulpverleners beamen dat je patronen kan doorbreken door niet alleen op de jeugdige te focussen, maar ook op eventuele problematiek die speelt bij ouders. Om een gezinsgerichte aanpak goed uit te kunnen voeren is tijd en capaciteit nodig en moet één van de consulenten in staat zijn de regie te pakken.

4. Verbetering kwaliteit en effectiviteit; verstevigen ervaringsdeskundigen

Om te zorgen voor een goede waarborging van de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdzorg is een leer- en verbetercyclus essentieel. Hierin wordt het beleid structureel geëvalueerd, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de ervaringen van zorgaanbieders, ouders en jeugdigen. Het belangrijkste is wat ons betreft dat de gemeente lessen trekt uit deze terugkoppeling.

5. Jeugdzorg als effectieve samenwerkingspartner

Net als de staatssecretaris vinden wij het belangrijk om de werelden van zorg en onderwijs goed te verbinden. We zien dat gemeenten die veel investeren in de samenwerking met scholen, problemen sneller signaleren. Kinderen worden sneller doorverwezen naar de passende zorg. Ouders en hulpverleners geven bovendien aan dat zij de betrokkenheid van school in een zorgtraject als zeer positief ervaren. Wij raden alle gemeenten dan ook aan om te investeren in schoolmaatschappelijk werkers en Intern Begeleiders om problemen vroeg te signaleren en hulp dichtbij het kind te organiseren.

Goede jeugdzorg zou moeten beginnen bij een consulent die voldoende tijd heeft, oprechte aandacht geeft aan het gezin en een stevige regierol inneemt. In iedere gemeente zou de verbinding en relatie leidend moeten zijn i.p.v. het zo efficiënt mogelijk inrichten van de processen.

Wat dat betreft lijkt het in de jeugdzorg nog te vaak op een beschikkingenfabriek.

Zodra de consulent goed op de hoogte is van de situatie binnen het gezin, contact blijft onderhouden met de aanbieder van de hulp en tussentijdse evaluaties inplant waarbij zowel de aanbieder, de school en het gezin aanwezig zijn, kan de consulent eventuele problemen snel opmerken en oplossen. Je voorkomt hiermee dat een gezin lange tijd blijft hangen in een niet goed werkend traject. Als de consulent tijd en ruimte heeft om oprechte aandacht te geven, geloven wij bovendien dat dit ten goede komt aan het werkplezier van de consulent. Hiermee investeer je in een hecht team van consulenten en werk je verloop tegen. In een beschikkingenfabriek ontbreekt het immers aan verbinding, wat juist in de jeugdzorg essentieel is.

Ben je geïnteresseerd geraakt in onze onderzoeken en wil je meer weten? Neem dan gerust contact op met Gerard Nieuwe Weme of Esra van Koolwijk.

Gerard Nieuwe Weme / Adviseur

Esra van Koolwijk / Adviseur